×

Artikel

01 maart 2019

Fado

Fado: Een film over fado

Geschreven door: Rik van Boeckel

Carlos do CarmoEen jaar later (na de verhalen uit deel 1 en deel 2 in deze fado special) dronk ik weer koffie met een blik op het beeld van Pessoa. Ik wachtte in de warme Portugese zon op de crew van Pastiche, bestaande uit jonge conservatoriumstudenten die een documentaire over fado maken. Ik hielp hen omdat ik de weg ken in Lissabon en veel van fado weet: door mijn interviews met Mariza, Ana Moura, Cuca Roseta, Mario Pacheco, Cristina Branco, Mafalda Arnauth, Celeste Rodrigues (de zuster van Amália), Carminho en de 78-jarige fadozanger Carlos do Carmo die ik nu weer zou ontmoeten. In Carlos Saura’s film Fados (2007) zingt hij een prachtig lied over het leven in Lissabon tijdens de dictatuur van Salazar: Um Homem Na Cidade van het gelijknamige album (1977). Do Carmo is een bevlogen man met grote interesse in politiek en een wegbereider voor fado. Zo maakte hij zich samen met Mariza sterk om fado erkend te krijgen als World Heritage door de Unesco en dat lukte. Tevens adviseerde hij Carlos Saura voor zijn film over fado. In Fados legt Carlos Saura ook de verbinding met de vroegere Portugese koloniën. De Kaapverdische zangeres Lura verbindt daarin de Kaapverdische morna aan de fado. De Braziliaanse zanger Chico Buarque vertolkt een fado tropical en Mariza laat in het nummer Transparente (van het gelijknamige album uit 2005) haar Mozambikaanse achtergrond spreken als ze zingt over haar zwarte grootmoeder die in haar handpalm zag dat zij geboren was om de fado te zingen, dat de Zambezi de Taag werd en de Afrikaanse drums gitaren.

Maria Severa“Carlos Saura kwam met Mariza naar de Clube de Fado om met mij te praten over mijn deelname aan de film,” vertelde Mario Pacheco me in 2007. “Hij overtuigde me ervan dat deze film fado bekender zou maken in de wereld.” In de Clube de Fado luisterden Saura en zijn crew naar Cuca Roseta, een jonge fadozangeres. Saura besloot Cuca een lied over Maria Severa (1820-1846) te laten zingen, die kleurrijke vrouw die door haar manier van leven een ideaal thema voor de fado is geworden. Zij wordt beschouwd als de eerste fadista. Mario Pacheco begeleidt Cuca Roseta in Severa. Kaapverdische rappers brengen een ode aan Alfredeo Manceneiro (1891-1982), een van de grote zangers uit het verleden waarvan oude filmbeelden te zien zijn. En natuurlijk komen ook beelden van een repeterende Amália Rodrigues in de film voor. En van een zingende Alfredo Manceneiro

Wandeling door Alfama

Tijdens het wachten zag ik het gele trammetje voorbijrijden. Ik dacht terug aan de vorige avond, aan de wandeling door Alfama. Ik at er op het terras van fado-restaurant Fermentacão en luisterde daar net als zomer 2012 onder het eten naar Henriqueta die onder andere Mariza’s Rosa Branca zong. “Dit is de Fado Vadio, fado van de straat”, dacht ik. En herinnerde me dat een fadomuzikant me eens vertelde wat vadio betekent: straathond. Daarna dronk ik met de crew van Pastiche een glas rode wijn in Restaurante Porta de Alfama waar de serveersters tussen het bedienen door fado’s zongen. Vervolgens gingen we naar Casa Linares waar André Baptista optrad, een fadozanger die ik een paar dagen eerder nog op het festival Músicas do Mundo in Porto Covo had zien optreden, een festival in Alentejo aan de kust van de Atlantische Oceaan. Ik had net die dag mijn verslag over dat festival voor Written in Music geschreven. We waren hem twee dagen terug in een ijstent in Alfama tegengekomen. Ik herkende hem meteen, stelde hem voor aan de Pastiche leden. Vervolgens nodigde hij ons uit om naar hem te komen luisteren in Casa Linares. Annick, de cameravrouw van Pastiche, filmde zijn optreden.

Zittend naast Pessoa las ik in Dirk Lambrecht’s boek Fado. De tranen van de Taag (2000) over Maria Severa. En begon te schrijven.

De eerste fadista
Oh saudade keer terug
naar steegjes van Mouraria
naar de Fado Vadio
en de trillende stem van Henriqueta
naar Amália’s fado
door Mariza gezongen
vanuit diepe oceanen
naar het golvende land
van voorvaderen
met de wind neergestreken
in de suites van het Palacio
een trilling uit verre jaren
tijdens mysterieuze dagen
een wolk daalde neer
langs donkere trappen van Alfama
werd een sluier voor het gezicht
van Maria Severa, de eerste fadista.

Museu do Fado

Fado Museum

Met de Pastiche crew ging ik met de metro van Chiado naar Rossio, het grote centrale plein van Lissabon. We streken niet neer op de vele terrassen, maar wandelden richting Alfama. We gingen op weg naar het Museu do Fado (fadomuseum) voor een ontmoeting met Pedro de Castro, bespeler van de Portugese gitaar, en de jonge fadozangeres Joana Almeida. Bezoekers pikken in het museum de geschiedenis van fado op via oude schilderijen, boeken, LP’s, fadomagazines, opnames van oude en nieuwe fadista’s en filmbeelden van fadohuizen. In het museum wordt ook lesgegeven in fado, en je kunt er Portugese en Spaanse gitaar leren spelen.

Voordat we Pedro en Joana spraken, liepen we door het museum, zagen veel filmpjes, onder andere van Alfredo Manceneiro en van Amália. Overal in het museum hingen foto’s. Er was een muur met portretten van de vele fadista’s uit heden en verleden. Aandachtig bekeek ik een storyboard van Carlos Saura’s film. Vitrines met Portugese gitaren trokken veel belangstelling. Ik keek toe hoe Gwendolyn en Dagmar, initiatiefnemers van de documentaire, geanimeerd met Pedro en Joana spraken. Ik hoorde Pedro tegen hen zeggen: “Fado zing je niet voor iemand, je zingt het voor jezelf”. Ook had hij een duidelijke mening over de fado van Coimbra. “Dat is geen echte fado,” zei hij gedecideerd. Daarna liet Joana met haar prachtige stem speciaal voor de camera de echte fado horen in een van de vele ruimtes van het museum. Pedro nodigde ons uit de volgende dag naar zijn eigen fadorestaurant in Alfama te komen.

Carlos do Carmo

Maar eerst gingen we ‘s avonds naar Mario Pacheco’s Clube de Fado. Gwendolyn en Dagmar interviewden Pacheco, daarna mocht er kort gefilmd worden. De volgende dag bezochten we weer het fadomuseum, nu voor een ontmoeting met Carlos do Carmo. We keken eerst naar een op de muur geprojecteerde film waarin Carlos do Carmo Um Homem Na Cidade zingt met een gefilmd beeld van Lissabon op de achtergrond, met het gele trammetje duidelijk in beeld.

En toen stond hij ineens voor onze neus en liepen we naar een aparte ruimte. Ik had hem zomer 2012 al gesproken voor de fado reportage die ik samen met fotograaf Hans Speekenbrink maakte. We ontmoetten hem in restaurant O Matos vlakbij een van de vele avenida’s van Lissabon. “Ik zing al 50 jaar fado,” vertelde hij onder het genot van een glas rode Douro wijn. “Ik zong tijdens de dictatuur, het was een harde grauwe tijd, na bijna veertig jaar vrijheid zijn we er nog niet los van. Het had invloed op alles, ook op fado, de dictatuur gebruikte fado voor haar eigen doeleinden.” Do Carmo’s moeder Lucília was fadozangeres en tijdgenote van Amália Rodrigues. “Mijn moeder was een grote naam in haar tijd. Er zijn altijd veel fadista’s geweest, maar aan de top waren er maar weinig: Amália, Alfredo Manceneiro.”

Carlos Do Carmo“Fado is emotie,” zei hij toen. “En elke keer als we fado zingen, vertellen we een verhaal: triest of vrolijk. Het ontstaan van fado is een mysterie, maar het is een bijzondere liedvorm. We zijn er trots op dat het zelfs de ziel bereikt van hen die geen Portugees spreken. Poëzie is een van de sleutels van fado. Een dichter moet een goed verhaal kunnen vertellen. Portugal kent veel goede dichters. Ik neem nu een album op met dichters die nooit voor fado hebben geschreven. En we hebben de klassieke dichters zoals Fernando Pessoa”. Do Carmo houdt niet van purisme, zelf heeft hij jazz gezongen en Frank Sinatra. “Wat Sinatra zong, was als fado. Er zijn fadista’s die iets anders proberen zoals Cristina Branco en Mariza. Als Mariza optreedt zie je haar Afrikaanse achtergrond in haar fado. Mensen kunnen beweren dat dit geen fado is, maar dat hebben ze over mijn fado’s ook eens gezegd in 1973. Maar nu beschouwt men ze als klassiek. Ook Amália kreeg in haar tijd kritiek op haar fado’s, op het feit dat ze poëzie van de 15e -eeuwse dichter Luis de Camões zong, nu worden die fado’s als traditioneel beschouwd.”

Carlos do Carmo stond Gwendolyn en Dagmar vriendelijk te woord. Ik hoorde hem zeggen: “In het leven maak je prachtige fouten, want je bent geen robot. Je zingt een lied nooit op dezelfde manier.” Na het interview werden er foto’s gemaakt en kocht ik een boek over Carlos do Carmo en het album Um Homem Na Cidade. Tijdens de vorige ontmoeting had ik al cd’s van hem gekregen en een van zijn moeder Lucília, maar deze had ik nog niet.

Panteao Nacional

We gingen van het fadomuseum naar het Panteão Nacional waar Amália Rodrigues en Luis de Camões begraven liggen. Luis de Camoës (1524-1580) is met Fernando Pessoa de beroemdste Portugese dichter; hij is de nationale held van Portugal. Slauerhoff dichtte en schreef vaak over Camões, onder andere Het verboden rijk uit 1932 (opnieuw uitgegeven in 1982) waarin hij Camões’ reizen naar en in China beschrijft.

Cristina Branco zong Slauerhoff’s gedichten in het Portugees (Cristina Branco canta Slauerhoff, 2000) en werd daarmee bekend in Nederland. In het mausoleum voel je de geschiedenis net als in het fadomuseum. Geschiedenis voel je overal in Lissabon: in Alfama, Mouraria en Biarro Alto. Deze uitgaanswijk van Lissabon herbergt ook een aantal fado-café’s zoals Tasco de Chico en Duque da Rua.

Fado Casto en Duque da Rua

Maar voordat we die bezochten gingen we naar Pedro de Castro’s fado restaurant in Alfama: Associação do Fado Casto aan de Rua São Mamede. Dit is een aparte locatie, heeft meer weg van een wijkcentrum dan van een restaurant. Maar er kan zeker wel gegeten worden, aan lange houten tafels. Het ziet er aan de buitenkant niet uit als een restaurant, we liepen er in eerste instantie aan voorbij! Underground fado, zou ik het noemen. Er werd gezongen en gespeeld in het schaars verlichte duister waardoor er een film noire ambiance ontstond. Joana zong een aantal prachtige fado’s. Ze werd begeleid door Pedro en door een bespeler van de viola, de Spaanse gitaar. De volgende avond brachten we door in Duque da Rua aan de Rua do Duque waar Gwendolyn en Dagmar met fadomuzikanten samenspeelden. Gwendolyn zong zelf een aantal fado’s. Dat werd door het Portugese publiek en de andere fadista’s zeer gewaardeerd. Ze kreeg luid en enthousiast applaus, want het mag gezegd worden: ze zong ze heel goed!

Amália’s huis

Casa Museu Amália Rodrigues

Wat niet uit kon blijven was een bezoek aan Fundação Amália Rodrigues Casa Museu, het huis waar Amália heeft gewoond en dat tegenwoordig een museum is. Een bezoek aan dit gele huis aan de Rua de São Bento kan geen fadoliefhebber aan zich voorbij laten gaan. Bij binnenkomst zagen we een grote foto van haar aan de muur hangen. We bekeken de oude LP’s, de vele foto’s, een vitrine met al haar onderscheidingen, notities van haar optredens die op een muur geplakt zijn (canta em Italia, RFA, Suiça, Holanda. 1979), een vitrine met een Portugese gitaar. We dronken in haar tuin: Jardim Amália. Ik zag haar voornaam in grote rode letters op een muur: AMÁLIA. Met een blij gemoed dacht ik terug aan het moment dat ik in 1980 haar cassette kocht. Blije weemoed! Want de saudade van Portugal hoeft niet altijd triest te zijn!

2e foto Do Carmo: Hans Speekenbrink


Meer fado in ons archief: