Elliott Murphy
Prodigal Son
Bijna vijfenveertig jaar geleden liet Elliott Murphy voor het eerst van zich horen met Aquashow, een fenomenaal debuut dicht in de buurt van Dylan, Lou Reed en een ontluikende Springsteen. Murphy zorgde in de jaren zeventig met Lost Generation en Night Lights nog voor een sterk vervolg maar kwam nooit uit de schaduw van Springsteen die met Born To Run triomfeerde. Uitgerekend voor de platenfirma van Springsteen en Dylan bracht de blonde rock troubadour nog het weergaloze Just A Story From America uit, ondanks geheel terecht lovende kritieken bleef Murphy hangen in cultstatus.
De afgelopen decennia leverde Murphy vanuit zijn nieuwe thuishaven Frankrijk regelmatig nieuwe werkstukken af. Twee jaar geleden was er nog een smaakvolle reconstructie van zijn debuut met Aquashow Deconstructed. Prodigal Son, de vijfendertigste langspeler is met nieuwe songs gevuld en volgt het uit 2013 daterende It Takes A Worried Man op. De rock’n roll poëet wordt geflankeerd door zijn vertrouwde roadband The Normandy All Stars met gitarist Olivier Durand terwijl zoon Gaspard zich over de technische aspecten, arrangementen en productie ontfermd.
De inbreng van pianist Leo Cotton is niet onbelangrijk, in de ballade Let Me In hoor je al een voorzichtig aanzet van een achtergrondkoor, in Wit Ends zwelt dat in de monumentale ontknoping tot een heus gospelkoor aan. Een wezenlijk verschil tussen de Murphy uit de begindagen is er niet de man verwerkt als vanouds literaire verwijzingen in zijn semi-autobiografisch repertoire dat nog altijd op een folkrock stramien verder borduurt zoals de meeslepende opener Chelsea Boots illustreert.
De harmonica blijft in handbereik in een luchtige honky tonker als Alone In My Chair of een romantische stadsballade als Karen Where Are You Goin en de alomtegenwoordige sfeervolle snarenspinsels van Durand vormen een essentieel onderdeel in zorgvuldig uitgewerkte songs.
Uitgezongen lijkt de oudere troubadour allerminst. Met de afsluiter verzeilen we diep in Murphyland, Absolom, Davy & Jackie O ontvouwt zich na een bluesy intro tot zo’n typisch verhalend epos dat twaalf minuten op aanstekelijke fiddle tonen voort huppelend de allure van een kortfilm krijgt.