×

Recensie

06 oktober 2016

Oasis – Supersonic (film)

Geschreven door: Edgar Kruize

Uitgebracht door: Cherry Pickers

Vanaf vandaag gaat op een select aantal plekken de documentaire Supersonic van Mat Whitecross draaien. De film focust zicht op de beginjaren van Britpopband Oasis, van de zwalkende start tot de explosie de sterrenstratosfeer in, toen zij in 1996 kortstondig de allergrootste band ter wereld waren.  Het is een onmisbaar tijdsdocument geworden dat heel listig veel valkuilen in het bandbio-genre omzeilt.

Want zeker bij Oasis is het heel makkelijk om te verzanden in een verhaal dat puur gaat over de krachten die de band uiteindelijk uiteen hebben doen vallen, of om maar weer eens de met name door de pers opgezweepte rivaliteit met Britpop-collega’s Blur uit de mottenballen te halen. Supersonic vaart echter een heel andere koers, door de focus te leggen op hoe een in oorsprong onbeduidend bandje door branie enerzijds en anderzijds toeval in combinatie met puur geluk uit kan groeien tot een fenomeen.

Imposant intro
De vertelmethode van regisseur Whitecross (The Road to Guantanamo, Sex and Drugs and Rock and Roll) is ingenieus. Alleen de start van de film is al tekekend. Hij laat Oasis zien bij aanvang van hun allergrootste show ooit. Op het veld van Knebworth Park staan 125.000 uitzinnige fans op hen te wachten, een dag later komen nog eens 125.000 fans. Een op de twintig inwoners van Groot Brittannië had getracht kaarten voor deze shows te krijgen. De band zet openingstrack Columbia in. In je bioscoopstoel word je als toeschouwer door het overrompelende volume direct meegezogen het optreden in, je wordt één van die 125.000 mensen op dat veld. Na slechts enkele minuten zakt het volume in, gaat Columbia naadloos over in een heel rommelige oefenversie van hetzelfde nummer, gaat de klok enkele jaren terug in de tijd en sta je in een bedompt oefenhok met de dan nog niet eens met een debuutalbum bezig zijnde band. Hoewel historisch niet 100 procent accuraat (het geluid dat je hoort correspondeert niet volledig met de getoonde rehearsalbeelden), werkt het door de puike edit fantastisch en ben je als kijker direct betrokken bij het wel en wee van deze lefgozers. Of je nu van hun muziek houdt of niet.

Puntje van je stoel
Het verhaal wordt verteld door middel van voice-overs van vrijwel alle direct betrokkenen, op basis van nieuw gehouden interviews. Je ziet die recente interviews echter nooit in beeld. Het gebrek aan ‘pratende koppen’ in deze documentaire werkt uitermate verfrissend, omdat deze gesproken quotes het verhaal volledig sturen. Als van een bepaalde episode geen beeldmateriaal is – zoals het akkefietje op de boot naar Amsterdam waarbij de band in een dronken bui in een immense vechtpartij belandt – wordt dat opgelost met animaties of andere filmtechnische vondsten. Het zorgt voor de vaart die het verhaal nodig heeft en ook voor de nodige emotionele lading. Zo blijken Liam en Noel Gallagher het product van een zorgzame (doch niet bijster intelligent overkomende) moeder en een alcoholistische vader met losse handjes. Met name Noel ving als middelste van de drie Gallagher-kinderen de klappen van vadertjelief op, tot zijn moeder haar kinderen meenam en naar Manchester vluchtte. Dat heeft hem gevormd. Zelf zegt hij in de film dat het een bewuste keuze is om zijn leven niet door zijn vaders gedrag te laten beïnvloeden. Echter, alleen al het feit dat hij het zodanig stelt, geeft aan dat die invloed groot is. Het segment in Supersonic waarbij Gallagher senior ineens opduikt op een feest na een show in Dublin, wordt door diverse oogetuigen verteld, maar er is geen beeld van. Door de ingenieuze combinatie van bewegend archiefmateriaal, animatie, foto’s en genoemde interviewsegmenten, zit je als toeschouwer echter wel op het puntje van je stoel.

Fantastisch tijdsbeeld
Niet alles in Supersonic is even goed gelukt. De film leunt redelijk vaak op verondersteld aanwezige kennis bij de kijker. Nu zal het voor mensen die Oasis niet zo goed kennen wellicht ook een brug te ver zijn om ruim twee uur te kijken naar de branieschoppers die niet met en niet zonder elkaar kunnen, maar soms mogen dingen wel iets helderder worden benoemd. Ook stapt de film nog enkele malen buiten het afgebakende kader dat de start begin jaren ’90 tot en met de piek van hun roem in 1996 is. Bijvoorbeeld door het gebruik van muziek uit een latere periode (Fuckin’ In The Bushes van Standing On The Shoulder Of Giants uit 2000) of door de rechtszaak van originele drummer Tony McCarroll aan te stippen die in 1999 liep, maar vervolgens niet de uitkomst daarvan te melden. Het zijn schoonheidsfoutjes die maken dat deze film niet als de meest memorabele rockdocumentaire ooit de boeken in zal gaan. Al is het onderwerp daarvoor wellicht ook net niet spraakmakend genoeg, ondanks de vele relletjes en strubbelingen van de hoofdpersonen. Wat deze film echter wel uiterst genietbaar en nog steeds een absolute topper in het genre maakt, is de relatieve diepte die de voorheen toch nog best karikaturale karakters van ongeleid projectiel Liam en welbespraakte wijsneus Noel Gallagher eindelijk meekrijgen. Je snapt plots wat meer van de immer kibbelende broers, die verrassend openhartig zijn en zich nu eens niet continu achter grootspraak verbergen. Daardoor is de impact die een heel plotseling succes kan hebben op een jong mens invoelbaar. Daarnaast werkt het als een fantastisch tijdsbeeld, een van de laatste periodes in de muziekgeschiedenis waarin muziek zonder sociale media of andere internethypes kon uitgroeien tot iets immens. De muziek en met name de fantastisch gemixte concertsegmenten (die vele malen vetter klinken dan de documentairebeelden daar tussenin) zijn de kers op de taart. Je wil eigenlijk niets liever dan met je vuist omhoog meebrullen in de bioscoop. Weet je wat? Doe ook gewoon maar!