×

Interview

22 februari 2010

Matthijs Koene over de (on)mogelijkheden van de panfluit

Geschreven door: Didi de Pooter

We spreken rond etenstijd af in het Conservatorium van Amsterdam, in een piepklein leslokaal. Matthijs Koene, sinds 2005 hoofdvakdocent panfluit, heeft net lesgegeven aan één van zijn vier studenten. Na het interview, waar we 50 minuten voor hebben, moet hij voor het eerst een ensembleles leiden. Vanochtend gaf hij nog een concert met gitarist Stefan Gerritsen, de andere helft van zijn duo Verso. Gegeten wordt er nu nog niet, want hij heeft het druk. Wat dat betreft is er niets veranderd sinds Koene zelf op het Conservatorium van Amsterdam zat. Toen maakte hij ook al lange dagen. Gelukkig maar, want de avond was hét moment om medestudenten te ontmoeten. Zo ontmoette hij ook Gerritsen. ‘We kwamen elkaar regelmatig tegen op school. Toen sloot het conservatorium pas tegen middernacht en aangezien wij allebei ijverige studenten waren benutten we die tijd. Tussen het studeren door kwamen we elkaar dan tegen bij het koffieapparaat.’

De lange studiedagen op het conservatorium hebben Koene voorbereid op zijn leven als professioneel musicus en docent. De drukke dag lijkt hem niet te deren. Hij praat gepassioneerd en kiest zorgvuldig zijn woorden. Ook aan het nemen van de foto’s wordt de nodige aandacht besteed. Koene vraagt zich af of zijn dagelijkse kloffie wel goed genoeg is voor een tijdschrift als Timbres. Moet hij niet even zijn kostuum uit de auto gaan halen?

Geen repertoire en een ongeschikte techniek

De panfluitist is verbazingwekkend down-to-earth voor iemand die ook wel ‘de ambassadeur van de panfluit’ genoemd wordt. Hij is praktisch ingesteld: ‘Ik vind het wel vleiend dat ik een ambassadeur genoemd word. Ik laat het ook maar zo, maar eigenlijk heb ik geen keus. Ik houd heel erg van muziek en ik speel dit instrument nu eenmaal.’ Het is niet zo dat Koene baalt van zijn instrument, maar hij heeft ook wel eens getwijfeld aan zijn keuze voor de panfluit. ‘Inmiddels geloof ik er helemaal in, maar toen ik op het conservatorium kwam dacht ik: waar ben ik mee bezig?! Geen enkele componist heeft voor panfluit geschreven en terecht! Toen pas kwam ik erachter dat wat ik wilde volslagen waanzin was. Klassiek panfluit studeren kon niet. De muziek die ik mooi vind, de fluitsonates van Johann Sebastian Bach, moet je op fluit spelen. Ze kunnen wel op panfluit, maar er is geen hond die naar een fluitsonate op panfluit komt luisteren tenzij je ook een autonoom repertoire voor panfluit kunt presenteren. Vanuit een modern panfluitrepertoire kan een uitstap naar werken uit andere tijden en voor andere instrumenten interessant zijn.’

Er was echter geen repertoire voor panfluit en de technieken die Koene had geleerd waren nauwelijks toepasbaar op klassieke muziek. Daarmee had hij nooit rekening gehouden. De panfluit staat bekend als instrument waar volksmuziek uit de Andes of Roemenië op gespeeld wordt. De speeltechniek die panfluitisten aangeleerd krijgen is de Roemeense en de musici wiens voorbeeld ze kunnen volgen zijn Gheorghe Zamfir en Nicolae Pirvu. Zij spelen zigeunermuziek, traditionele Roemeense volksmuziek en sporadisch ook klassieke muziek met een Roemeense twist. Koene had niet nagedacht over de consequenties van zijn liefde voor zowel panfluit als klassieke muziek: ‘Ik was zeven toen ik panfluit ging spelen. Ik had er een plaatje van gezien en ik vond het wel een mooi ding. Je stelt jezelf geen vragen op die leeftijd. Ik was helemaal gek van mijn instrument.’

Ondanks de teleurstelling zat Koene niet lang in zak en as. ‘Ik vond het zonde om op te geven. Ik dacht: waarom is het eigenlijk zo raar om klassiek panfluit te willen spelen? Ik ga die traditie gewoon maken! Twintigste-eeuwse muziek was toen al één van mijn grote passies en ik zag daarin mogelijkheden om een autonoom repertoire voor de panfluit te creëren. Toen ben ik alle studenten en componisten gaan vragen om voor panfluit te schrijven.’ Hiermee waren de problemen nog niet uit de wereld. De nieuwe stukken vroegen om een andere techniek. ‘Alle heilige huisjes die ik had meegekregen van de Roemenen heb ik steen voor steen afgebroken. Ik ging het helemaal anders doen, hoewel ik dat aanvankelijk niet gewild had.’ Koene ging experimenteren en ontwikkelde een geheel nieuwe techniek om de panfluit als klassiek instrument te bespelen.

Serieus

Inmiddels is Koene dus weer helemaal blij met het instrument dat hem zo veel kopzorgen bezorgde. ‘Ik ben technisch steeds verder gekomen en kan nu dingen waarvan ik ooit dacht dat ze onmogelijk waren. Dat biedt mogelijkheden. Ik speel nu de muziek die ik het liefst beluister en bestudeer: de Westerse klassieke traditie. Mijn repertoire strekt zich uit van Thomas Preston en John Dowland tot de nieuwste muziek. Verder vind ik het leuk dat er nog een heel groot ontgonnen gebied voor de panfluit ligt. Speeltechniek, repertoire, geschiedenis en bouw kunnen allemaal nog verder uitgediept worden. Ik houd er wel van om een beetje te prutsen, te experimenteren.’

Hoe komt het eigenlijk dat Koene de eerste lijkt te zijn die de panfluit als klassiek instrument grondig binnenstebuiten keert? Heeft het buitenbeentje in de fluitencategorie een reputatieprobleem? Koene weet eigenlijk niet waarom zijn instrument niet de status van bijvoorbeeld de dwarsfluit heeft. Vaak wordt hij niet eens serieus genomen als hij zegt wat hij speelt. ‘Veel mensen zeggen dan: “Panfluit, wat leuk!” Maar panfluit spelen is niet “leuk”, het is serieus.’ Misschien werkt het beeld van de straatmuzikant met zijn bamboefluit de reputatie van de klassiek toegepaste panfluit tegen. Koenes instrument lijkt echter in geen enkel opzicht op die fluit. Het is een elegant, gestroomlijnd en gebogen instrument met 26 buisjes. De klank benadert die van een dwarsfluit en klinkt minder ‘houtachtig’ en hees dan een bamboefluit.

Wat is er eigenlijk zo bijzonder aan een panfluit als hij qua klank op een dwarsfluit lijkt? ‘Het is een gedekte pijp: aan de ene kant dicht en aan de andere kant open. Dat is uniek voor een blaasinstrument. Het bijzondere hiervan is dat je een boventoonverhouding krijgt die verschilt van een open pijp.’ De troef van de panfluit zit echter in al die kleine afzonderlijke pijpjes. ‘Omdat je voor elke toon een andere pijp maakt, heb je de kans om de omstandigheden voor iedere pijp optimaal te maken. Bij een dwarsfluit moeten compromissen gesloten worden. Je zou voor de lage tonen een zo wijd mogelijke buis willen en voor de hoge tonen een smalle. Bij de panfluit kan dat. De klankkleur blijft zo over het algemeen hetzelfde.’ Tegelijkertijd zijn die buisjes een struikelblok: ‘Je moet fysiek veel werk verzetten om de tonen er goed uit te krijgen. “Vader Jacob” is goed te doen, maar andere dingen zijn moeilijker omdat de tonen ver uit elkaar liggen.’

Utopie

Ondanks het reputatieprobleem merkt Koene dat er langzaam wat meer ruimte voor de panfluit in de klassieke muziekpraktijk komt. ‘De goodwill van het conservatorium is er. Temeer omdat men ziet dat het instrument bij hedendaagse muziek goed op zijn plek is, zoals in het ensemble Ziggurat van componist Theo Loevendie waar ik in speel.’ Koene hoopt dat het uitbreiden van het repertoire en de kennis over het instrument in de toekomst zullen leiden tot erkenning voor de panfluit. ‘Ik denk dat het een utopie is om te denken dat de panfluit over vijfentwintig jaar heel populair is. Ik hoop in ieder geval dat men niet meer zegt wat de componist Chiel Meijering ooit tegen me zei: “De panfluit is toch een kutinstrument?” ’ Is Koene in dat opzicht misschien toch de ambassadeur van de panfluit? Hij wordt een beetje wanhopig: ‘Ja. Maar ik zie mezelf niet als ambassadeur. Ik wil geen ambassadeur zijn, ik wil gewoon spelen!’

Dit interview verscheen eerder in Timbres, het tijdschrift van het Orgelpark in Amsterdam. Najaar 2009.